Christophorus (Stoffel Adriaensen) Houtepen (III.4)

Christophorus (Stoffel Adriaensen) HOUTEPEN [1], landbouwer, gedoopt (RK) circa 1600 te Rijen, begraven juni 1675 te >Rijen.

Zoon van Adrianus (Adriaen Stoffels) Stoffels Adriaensen (Haultepen) (zie II.3) en -onbekend-.

Ondertrouwd op 28-06-1623 te Gilze Rijen. Paulus Henrici, Sanctior Huberti en Cornelius Henrici. Volgens de index op de doopboeken zou hun dochter Maria, die in oktober 1622 is geboren, voorechtelijk zijn.

Gehuwd voor de kerk op 09-07-1623 te Gilze Rijen met Maria (Maeijken) VERMOLEN (Vermeulen), gedoopt circa 1600 te Rijen, begraven voor 1661 te Rijen. Dochter van Cornelis Henricus VERMOLEN. Getuigen: Adrianus Pauli Henrici, Johannes Johannis Tempeleirs en Michael Borstelius.
In de schuldbekentenis van haar dochter Maria is vermeld dat zij het aandel in de ouderlijke stede heeft verkregen "bij doode en afflijvicheijt van saliger Maeijken Cornelis Henricx Vermolen, haere moeder". Maria Christopheri Adriani doopgetuige van Adrianus, zoon van Thomas Adriani Christophori Houtepeyn en Cornelia Christiani, op 18 mei 1628 samen met Simon Mathiae, Index op de doopboeken Gilze-Rijen, nummer 655 (30/10v).
Op 2 februari 1631 is Maria Christopheri doopgetuige van Adrianus, zoon van Petrus Adriani Houtepeyn en Joanna Nicolai (Jans), Index op de doopboeken Gilze-Rijen, nummer 651 (33/13).
Voorts is Maria Christophori doopgetuige bij de doop van Joannes, zoon van Thomas Adriani (Stoffels) Houtepen en Cornelia Christiani, op 19 mei 1646 te zamen met Adrianus Adriani Quirini volgens de index op de doopboeken Gilze-Rijen, nummer 672 (33/12).

Uit dit huwelijk:

1.  Joanna, gedoopt (RK) op 08-10-1622 te Rijen (getuige(n): Thomas Adriani Houtepen, Antonina Cornelii Henrici Vermuelen). V. Christophorus Adriani Houtepen, M. Maria Cornelii Henrici Vermuelen, onwettig kind, voorechtelijk, begraven op 01-01-1623 te Gilze Rijen, 85 dagen oud.
2.  Maria. V. Christophorus Adriani, M. Maria Cornelii, gedoopt (RK) op 26-05-1624 te Rijen (getuige(n): Johannes Roberti, Maria Pauli Henrici Vermuelen), overleden voor 1627.
3.  Maria [2], gedoopt (RK) op 08-09-1627 te Rijen (getuige(n): Adrianus Cornelii, Cornelia Thomae). V. Christoperus Adriani, M. Maria Cornelii, begraven aug 1669 te Baarle-Nassau. Gehuwd circa 1650 met Petrus Willemen VERLEGH [3], geboren circa 1625 te Dongen, begraven aug 1669 te Baarle-Nassau, zoon van Willem VERLEGH.
4.  Maria (Maeytje), gedoopt (NG) op 05-03-1638 te Breda (getuige(n): Jan). V: Stoffel Adriaensen, M: Maeyken.


 

[1] Achtergrond informatie bij Christophorus (Stoffel Adriaensen) HOUTEPEN:
Stoffel treedt diverse malen op als doopgetuige. Volgens de index op de doopboeken Gilze-Rijen was Christophorus Adriani Houltepen samen met Nicolaas Laurentii getuige bij de doop van Maria, dochter van Johannes Jan Tempeleirs en Aleidis Wilhelmi, op 6 september 1623 (1267-30/65vo), als Christofferus Houtepeyn samen met Cornelia Arnoldi bij de doop van Johannes, zoon van Johannes Adriani en Catharina Janse, op 28 februari 1624 (59-30/7), op 19 juni 1624 samen met Cornelia Johannis bij de doop van Adamus, zoon van Petrus Cornelii Naes en Maria Petri Snoeks (1039-30/7), als Christopherus Christopheri (kennelijke verschrijving) Houtepeyn op 8 september 1627 samen met Elizabetha Cornelii bij de doop van Joannes, zoon van Adrianus Cornelii Henrici Vermolen en Anna Cornelii (1338-30/10), als Christopherus Adriani Houtepen samen met Maria Leonardi op 29 juni 1631 bij de doop van Maria, dochter van Henricus Joannis Robberti en Anna Pauli (Hendriks) (1148-33/14), als Christopherus Adriani Houtepeyn samen met Anna Pauli bij de doop van Paulus, zoon van Henricus Pauli (Vermolen) en Christophera Joannis (Adriaans) op 22 januari 1634 (1352-?) en uiteindelijk als Stoffel Adriaen Hautepen samen met Joanna Huyberden bij de doop van Adrianus, zoon van Petrus Peeter Hauttepen en Helena Cornelissen op 22 juni 1672 (1064-6/132). Op 3 oktober 1656 was hij te Ginneken getuige bij de doop van Maria, dochter van Adrianus Cornelii Adriansen en Catharina Cornelii Hendrix, samen met Maria Jan de Jonge (RK Bavel DTBIV20 nr 3a f12v).
Op 22 oktober 1630 verkrijgen Christoffel Adriaens Houtepen en zijn echtgenote, Maeijken Cornelis Henricx Vermeulen, een drie bunder grote stede met huis en hof, gelegen aan het Pulleken in de Kerkstraat te Rijen alsmede anderhalve bunder land in de Leegstraat, een bunder land aan het Goossenstraatje, een halve bunder land in de oude stede van Thomas Embrechts en een bunder weiland in de Schaarstraat. In deze akte leggen de echtgenoten tevens vast dat als een van hen zou komen te overlijden de langstlevende van hen enig eigenaar wordt van hun totale vermogen. De verkoopster in dezen, Catharina Jans van Hoochstaeijen, wordt vertegenwoordigd door haar echtgenoot, de ruiter Niclaes van Dieten. Zij is volgens de vestbrief als testamentair erfgename van Anneke Jans, de weduwe van wijlen Thieleman Corstens, bevoegd om te verkopen (SAB V666 f203v). De koopprijs van f1.700,00 werd hierbij schuldig gebleven (SAB V666 f206). Blijkens een in de marge van de schuldbrief gestelde aantekening is de helft van dit bedrag op 13 februari 1632 terugbetaald, waarvoor dan ook kwijting wordt verleend. 
De hiervoor vermelde halve bunder land in de oude stede van Thomas Embrechts aan de Hoogstraat te Rijen wordt nog op 19 november van dat jaar verkocht aan Sijmons Jan Adriaensen van Dongen (SAB V666 f206v).
Vervolgens verkrijgt Stoffel Adriaensen Houtepen op 23 februari 1635 een kavel bos en hei in de Verweijen te Rijen ter grootte van tien loopensaet (SAB V667 f78). Uit de index op de vestbrieven over de periode 1640-1650 blijkt dat Stoffel Adriaensen Houtepen samen met Cornelis Lenaerts op 20 januari 1643 een vestgoed verkrijgt van Willem Peeter Ridders. Aangezien de vestbrief verloren is gegaan is onduidelijk wat precies verkregen is. Hetzelfde geldt voor de verkrijging op 24 november 1643 van Jenneken Jan Lambrechts (SAB V931 f21v respectievelijk f23). In een akte van borgstelling de dato 6 september 1661, waarbij zijn dochter Maria en haar echtgenoot Peeter Willemen Verlegh hun vestgoederen verbinden tot zekerheid voor nakoming van het vonnis, dat zou kunnen volgen uit het proces dat de erfgenamen van de heer Adriaen Verelst tegen hen hebben aangespannen voor de Hoofdbank van Breda (SAB V668 f144v), verbindt ook Stoffel zijn vestgoederen op dat moment bestaande uit niet alleen zijn aandeel in voormelde stede, maar ook een kavel bos en hei in de Verweijen, op dat moment echter anderhalve bunder groot in plaats van tien loopensaet, alsmede een bunder bos in de Vlaessen. Het is dus goed mogelijk dat deze twee kavels door hem in 1643 zijn verkregen.
Stoffel Adriaensz Houtepen wordt op 2 oktober 1652 door de vorster van Gilze en Rijen namens de schout Antonij Cloostermans aangezegd om zich op 10 oktober voor wethouderen in Gilze te verantwoorden voor het oogsten van granen of tienden zonder tevoren de tiendenaars daarvan op de hoogte te stellen en riskeert daarvoor een boete van twintig (verderop zelfs achtentwintig) gouden realen, iedere gouden reaal tegen zeven Hollandse guldens. Stoffel pleit vervolgens voor niet ontvankelijkheid van de schout, aangezien deze bij de aanzegging geen schriftelijke bescheiden heeft overgelegd waaruit de grondslag van zijn aanspraak blijkt (RAT 2804 nr *).
Op 17 september 1661 legt Stoffel Adriaensen Houtepen op verzoek van zijn broer Thomas een verklaring af in een voor Lenaert van Opstal en Jan Bartholomeeus Schelckens, schepenen van Ghilse en Rijen, verleden akte. Deze verklaring wordt gebruikt in het proces van Thomas Adriaens Houtepen tegen het klooster St. Catharinadal te Oosterhout. Hieruit blijkt dat Stoffel op dat moment omtrent 60 jaar oud is en na de belegering van markies Spinoza voor Breda ten huize van Thomas Adriaensen Houtepen was toen het een en ander voorviel.
Tot 1648 was het aanstellen van schoolmeesters een zaak van de gemeente. Vanaf 1648 werd dit een zaak van de overheidskerk. Uit de dorpsrekening over 1663 blijkt echter dat de betaling van de toenmalige schoolmeester Peeter Baerlmans is voorgeschoten door Jan Christoffel Emmens en Stoffel Adriaensen Houtepen, waarna deze betalingen op 18 april en 4 juni 1663 aan hen werden gerestitueert (GAGR 23, 350 en 352).
Stoffel verkoopt op 28 augustus 1668 tezamen met de kinderen van Cornelis Peeter Lenaerts aan Sr. Thomas Janssen van Bommel zes lopensaat moerveld en hei aan de Lege Haansberg te Rijen (SAB V669 f105). Deze kavels zijn door hem op 20 januari 1643 verkegen.
In 1669 werd hij in verband met zijn bezit van vijf bunder zes loopensaat en twaalf roeden grond aangeslagen met zeven gulden vijftien stuivers en acht oort voor grondbelasting. Hij was daarmee nummer 12 op de lijst van grondbezitters in Rijen. Nummer 1 was zijn broer Thomas met zestien bunder vijf lopensaat en negentien en een halve roede, die voor vijftien gulden en negentien stuivers werd aangeslagen. Broer Peter komt in de lijst niet voor ('Rijen, ontstaan, groei, ontwikkeling' verwijst in dezen naar het verpondingsboek van 1669, GAGR invnr 59).

In augustus 1669 sterft niet alleen zijn enige dochter, maar ook haar echtgenoot Peeter Verlegh in Baarle Nassau met achterlating van drie minderjarige kinderen, genaamd Christoffel, Jan en Adriaan. Arthus Verlegh, een oom van de kinderen, wordt tot voogd aangesteld, terwijl Christoffel tot toeziend voogd wordt benoemd over de minderjarige kinderen. Aangezien tot hun nalatenschap niet alleen een groot aantal vestgoederen behoorden, waaronder het slotje Bruheze, gelegen onder Looveren te Baarle-Nassau, maar ook een aantal schulden uit geldlening, zorgden Christoffel en Arthus voor de verkoop van de haaf en meubelen en de vestgoederen in Baarle-Nassau. De aankoop van het slotje was namelijk gefinancieerd met een lening, groot f11.800,00, op 28 augustus 1665 door Adriana Geerten de Roij, weduwe van Adriaan van Beeck, tegen een rente van 6,25% per jaar aan hen verstrekt.
Dit slotje met verder toebehoren werd namens de kinderen op 31 augustus 1671 voor f7.000,00 aan Sr Abraham Le Clercq, wonende te Breda, verkocht (SAB N225 f73 en ook RAT 2203 nr 328 f57). Uit het door hen in september 1671 ingediende verzoek aan schepenen tot goedkeuring van de verkoop blijkt dat er bij de openbare verkoop geen serieuze kopers voor het vestgoed zijn verschenen en dat het slotje bij gebreke van bewoning van dag tot dag meer vervalt. Op 2 oktober 1671 verlenen de schepenen dan ook toestemming voor de overdracht (RAT 2203 nr 328 f55). Op 20 mei 1672 verlenen Stoffel Adrijaensen Houtepen en Arthus Verlegh hem kwijting voor de betaling van f6.500,00, terwijl later op die dag nog eens f150,00 werd voldaan. Op 27 oktober 1671 betaalden Christoffel Houtepen en Arthus Verlegh aan de erfgenamen van Jan Verhaere f984,35, zijnde de rente over drie jaar van f 5.250,00, en daarnaast nog eens f750,00 als aflossing, zodat op dat moment als schuld resteerde f4.500,00 (SAB N183 f188). Vervolgens betaalden Stoffel en Arthur Verlegh op 21 mei 1672 aan de schuldeisers wederom f750,00 aan aflossing alsmede f * aan rente over het verstreken jaar (SAB N183 f213v). De erfgenamen van voormelde Jan Verhaere (met namen Catharina Verhaere, gehuwd met Henricus Luijens, doctor in de medicijnen te Breda, die ook voogd was van Adriaen, Peeter, Paulus, Geraerdt, Jenneken en Maria Verhaere) verklaarden op 20 mei 1672, dat zij mee zullen werken aan het royeren van de hypotheek die op voormeld kasteeltje was gevestigd (SAB N226 f170). De schuld is op dat moment echter nog niet volledig terugbetaald. Zie ook hetgeen hierna bij zijn dochter Maria is vermeld.
In de boedelbeschrijving die op 26 augustus 1676 naar aanleiding van het overlijden van Peter Willemsen Verlegh en Maria Stoffels Houtepen is opgemaakt is vermeld dat Adriaen Peter Jan Mathijssen half maart 1669 van Peter Verlegh voor f90,00 per jaar de stede van Christoffel Adriaensen Houtepen heeft gehuurd. Deze stede bestond uit een anderhalve bunder grote akker in de Leegstraat, een bunder grote akker in het Goossenstraatje en een bunder grote wei aan de Schaarstraat. De huur is in ieder geval tot en met 1675 betaald.

In juni 1675 overlijdt Christoffel te Rijen. Zijn inmiddels meerderjarige kleinzoon Christoffel Peeters Verlegh legt vervolgens op 27 augustus 1676 aan schepenen van Baarle Nassau de door hem gemaakte staat en inventaris over van de nalatenschap van zijn grootvader. Tot deze nalatenschap behoorde blijkens deze staat de onverdeelde helft van voormelde stede, drie bunder bos en zes loopensaat hei te Rijen, twee kavels hooiland in Raamsdonk en een kavel hooiland onder Oosterhout, twee houten kisten met wat kleren, drie vorderingen uit onderhandse geldleningen, de eerste groot f150,00 tegen 5% per jaar, op Adriaan Jan Peters van 10 februari 1670, de tweede van 3 februari 1653 op zijn broer Peeter Houtepen, groot f200,00 tegen 5% per jaar, en de derde op Adriaan Adriaans Quirijns, groot f100,00 tegen 5% per jaar, van 15 februari 1648, f49,85 aan contant geld en een aantal huishoudelijke schulden (RAT 2203 nr 325 ongenummerd).

Jan en Christoffel Verlegh verkopen uiteindelijk op 19 januari 1677 uit zijn nalatenschap de hiervoor vermelde stede en het kavel zaailand in het Goossenstraatje alsmede het weiland in de Schaarstraat aan Jan Willem Anthonis Hoevenaars en zijn echtgenote Anneken Marten Peters (SAB V670 f21), aan Peeter Peetersen Houtepen en zijn vrouw het kavel zaailand en weiland in de Leeghstraat (SAB V670 f22) en vervolgens aan Andries Willem Jacobs twee bunder bos en hei in de Wirswei te Rijen (SAB V670 f24v). Wanneer de verkoop van de kavels grond in Raamsdonk en Oosterhout heeft plaatsgevonden is mij nog niet bekend. 

[2] Achtergrond informatie bij Maria:
In de Annales Baerlenses (f109v) wordt het volgende vermeld: Venit (Buekenbergh) cum duabus maonialibus ex xenodochio (in Turnhout) huc, quae post auditum sacrum ac conscriptum cum communitate contractum retraxerunt sese ad arcem de Bruheze, quae tunc erat vacua, habitante possesore ejus in villa circa plateam, cujus tamen uxor postea contagionem attraxit mortua est, uti etiam vir ejus Petrus Verleg cum prole. In het tijdschrift Taxandria jaargang 41, p 76 wordt de volgende beschrijving gegeven. Tijdens het heersen van een besmettelijke ziekte in deze parochie had het gezin een huis aan het marktplein betrokken. Kapelaan Buekenbergh mocht het kasteel inrichten tot ziekenhuis, waar twee liefdezusters uit Turnhout de zieken verpleegden. Ondanks zijn voorzorgsmaatregel werd eerst de vrouw, daarna Verleg zelf (HH: en het kind) door de ziekte aangetast, waaraan beiden zijn gestorven.

Maria Christopheri is doopgetuige van Cornelia, dochter van Cornelius Petri Lenaerts en Antonia Cornelii (Hendriks) Vermolen, op 3 september 1664 samen met Joannes Walteri Meyers (Index Gilze-Rijen, nummer 961 (33/8)). 
Op 16 augustus 1660 droeg Jacques van Asten samen met de meerderjarige dochters Anna-Helena en Catharina Verelst op 16 augustus 1660 het "seker heerlijck casteeltien genaempt Bruhese met nederhuysinghe schuere, schop, stallinghe, brauhuys, hoy- ende weylanden, daeraen gelegen" over aan Sr Peeter Willemsen Verlegh en Maria Christoffels Houtepen, volgens een artikel van F.A. Brekelmans in De Oranjeboom van 1956. Als bron meldt hij GA Turnhout a.p. f105v-106v en de akten van 24 en 28 augustus 1665 op f116v en 123 alsmede nagemelde akte van minnelijke schikking GAB N142 f303-304v.
Maria en haar echtgenoot Peeter Willemen Verlegh, woonende te Baerle, verbinden in een akte van borgstelling de dato 6 september 1661 hun vestgoederen tot zekerheid voor nakoming van het vonnis, dat zou kunnen volgen uit het proces dat de heer Jacques van Asten als curator van de erfgenamen van de heer Adriaen Verelst tegen hen heeft aangespannen voor de Hoofdbank van Breda. Het betreft haar onverdeelde helft in de ouderlijke stede ter grootte van tweeeneenhalve bunder in de Kerckstraet te Rijen, een kavel land in het Goossenstraatje, twee kavels grond in de Leeghstraet en een weiland in de Schaerstraet, alles gelegen te Rijen. Deze onverdeelde helft is door Maria verkregen "bij doode en afflijvicheijt van saliger Maeijken Cornelis Henricx Vermolen, haere moeder, ende haer bij den voors Christoffel Houtepen, haeren vader bewesen" (SAB V668 f144v). 
Sr. Peeter van Beeck, meijer en ritmeester van de abdis van Thorn, liet op 31 oktober 1662 beslag leggen op "seeckere omwaterde huysinghe, landthuys, schuere, stallinghe etc mitsgaeders alle de landeryen, soo saey- als weylanden, beemden en moeren, toebehoorende d'erffgenaemen van Adriaen Verelst, in leven schouteth van Alphen, Baerle en Chaem" (Artikel F.A. Brekelmans Oranjeboom 1956: GA Turnhout, a.p. f15).
Ten einde toch nog geld te genereren verhuurde Peeter op 15 mei 1663 het weiland, gelegen achter de schuur van het hof, "schijdende fini recht op het ledich land westwaert" voor f24,00 aan Laureijs Hendrick den Smit, het daarnaast gelegen resterende weiland voor f14,00 aan Aert Leemans, en aan Adriaen van Ham, die als schepen in Baarle-Nassau ook het contract opmaakte, het "ledich ackerlant, aende verschreve weijde geleghen" voor f34,00 (RAT inv.nr. 2203 nr. 328 f.50). Op 27 december van dat jaar werden vervolgens de condities vastgesteld in verband met de verhuur bij opbod van "t'lanthuijs ende de halven hoff aen de westsijde, schuere, stallinge, torfschop mette landerijen ende daeraen gelegen, genaemt Bruhese, groot omtrent ses en een halff buijnderen, gestaen ende gelegen alhier ten plaetse, genaemt Looveren Baerle". Als voorwaarden werd onder meer vastgelegd dat de huurder in het eerste jaar geen huur maar alleen de dorps- en landlasten hoefde te betalen en de huur in het vierde of het laatste jaar kon worden beeindigd mits deze maar voor Bamisse werd opgezegd. De vorster is de veiling vervolgens gestart met f280,00 waarbij uiteindelijk door Adriaen Quirijn Janssen werd gemijnd voor f80,00. Hij diende als wijnkoop een half vat bier te betalen en heeft "het voorhoogh" met "drie hoogh" gestelt. Adrian van Grinsven verhoogde echter met "vijffentwintich hoogen" zodat het contract aan hem is gegund. Als borgen stelden zich Adriaen Henricx van Gils en Adrian van Vleuten (RAT inv.nr. 2203 nr328 f52).
Op 5 mei 1665 wordt een minnelijke schikking bereikt tussen Jacques van Asten, als curator van het sterfhuis van Adriaen Verelst, in zijn leven schouteth van Baerle en Chaem, en Peeter Verlegh te Rijen. Blijkens de daartoe opgemaakte akte betrof het een geschil over "lasten ende servituijten die bij die van Thoor daerop gepretendeert was ende andere daertoe specterende". Waarschijnlijk was pas bij de voorgenomen vest duidelijk geworden, welke verplichtingen er jegens derden bestonden, en hebben de beide kopers vervolgens geweigerd om de volledige koopsom ten bedrage van f12.250 te betalen. In de schikking wordt bepaald dat Peeter de koop zal hebben te behouden met de lasten ten behoeve van die van Thoor en een gedeelte van de pacht die bij de koop is aangenomen en voorts de verplichting om een rente te betalen aan de pastor of kapelaan van Baerle-Dux bestaande in drie loopen rogge, alsmede zestien loopen rogge per bunder ten behoeve van de Abdis van Thorn. Ook Adriaen van Grinsven schikt zich, maar verkrijgt het recht op de oogst van het komende seizoen voor zover daar sprake van is. De erfgenamen Verelst dienen uit de kooppenningen de kosten van hun advocaat Johan van Laerhoven en de procureur Johan Beeris te voldoen, terwijl het restant aan Peeter van Beeck uitgekeerd dient te worden ter aflossing op wat hij van hen pretenteerd te kunnen vorderen. De aankoop werd gefinancierd met een lening, groot f12.000,00, aan hen verstrekt door Adriana Geerits de Roij, weduwe van Adriaan van Beeck, tegen een rente van 4,5% per jaar. Zij verbinden tot zekerheid voor de terugbetaling van deze kapitale geldlening het door hen gekochte slotje op 28 augustus 1665 voor schepenen van Baarle (volgens SAB N183 f188). Ook de hiervoor gemelde vestgoederen te Rijen worden door het echtpaar belast en wel voor schepenen van Gilze bij akte op 1 september 1665. In laatstgemelde akte verbindt ook haar vader Stoffel als borg zijn vestgoederen, te weten zijn onverdeelde helft in voormelde stede, een kavel bos en hei in de Verweijen, groot anderhalve bunder alsmede een bunder bos in de Vlaessen. De vader van Peeter verklaart in dezelfde akte zijn vestgoederen binnen veertien dagen daarna voor schepenen van Dongen te zullen verbinden (SAB V669 f24). Willem Janssen Verlegh overlijdt echter niet lang daarna. Op 14 april 1667 vrijwaren Peeter Willems Verlegh en Maria Christoffel Houtepen de kinderen en erfgenamen van Willem Jan Verlegh voor de gevolgen die uit deze borgstelling zouden kunnen voortvloeien, in verband waarmee zij zes loopensaat hooiland aan de Rijsdijk en een halve bunder hooiland aan de Willemsweg, beide onder Oosterhout, onderzetten (RAT 2006 nr361 f13).
Op 23 april 1668 leent Peeter van Peeter Mannekens, marckschipper op 's-Gravenhage, f300,00 tegen 5% per jaar voor de terugbetaling waarvan hij een kavel hooiland in de Bergen onderzet en Christoffel zich niet alleen borg stelt maar ook zes loopensaat hooiland in Hoog Craenschot aan de Willemsweg onderzet. Op 26 juni 1684 verleent Franchois de Bons voor de terugbetaling van dit bedrag kwijting en cassatie (RAT 2006 nr361 f 45v). Later dat jaar, op 11 juni 1668, leent Peeter nog eens f850,00 van Maria Roelants tegen 5% per jaar. Ook in deze akte wordt deze kavels ondergezet en stelt schoonvader zich borg (RAT 2006 nr 361 f51). Het echtpaar overlijdt blijkens een op 27 augustus 1676 opgemaakte staat en inventaris in augustus 1669 te Baarle (RAT 2203 nr 325). Haar vader Christoffel wikkelt vervolgens tezamen met Arthus Verlegh, een broer van Peeter, in hun hoedanigheid van toeziend voogd respectievelijk voogd, de nalatenschap af. 

In de marge van de laatstgemelde schuldbrief verleden voor schepenen van Gilze zijn verschillende kwitanties vermeld.
De eerste betreft een aflossing door Stoffel Adriaensen Houtepen van een bedrag groot f 150,00 af, waarvoor Peeter Bernaert Jansen Verharen, als deelgenoot in de nalatenschap van zijn grootmoeder, hem op 26 juni 1668 kwijting verleent.
Vervolgens wordt er op 8 mei 1667 een bedrag groot f1.500,00 afgelost, waarvoor Jenneken Verharen, begijntje op het begijnhof van Hoogstraten en deelgenoot in de nalatenschap van haar grootmoeder, kwijting verleent.
De derde kwitantie wordt op 8 juni 1677 verleend tot een bedrag van vijf maal f750,00, zijnde f3.750,00 door de heer Henricus Luijens, als echtgenoot van Catharina Verharen en gevolmachtigde van Adriaen Verharen, Paulus Verharen, Peeter Verharen en Henrick van Rijn als man van Geertruijt van Rijenshoven, weduwe van Geerit Verharen. In verband hiermee wordt het kavel zaailand in de Leeghstraet dat op 14 juli 1676 door Artus Verlegh als voogd van de meerderjarige Jan Peeters Verlegh en de minderjarige Christoffel Peeters Verlegh aan Peeter Peetersen Houtepen is verkocht ontlast, terwijl de stede met het kavel zaailand in het Goossenstraatje en het weiland in de Schaerstraet, die aan Jan Willem Anthonis Hoevenaars is verkocht, voor een bedrag van f1.000,00 belast blijft ten behoeve van Peeter van Beeck (SAB V670 f21). Op 15 mei 1712 wordt dit bedrag vervolgens door Jan Willem Anthonissen aan Geerard van Beeck betaald.
De anderhalve bunder bos en hei wordt op 13 april 1682 door Peeter van Beeck ontslagen van het verband, waarbij de crediteur verklaart de andere goederen als voldoende zekerheid te beschouwen.
Op 26 augustus 1671 wordt dan het kasteeltje aan Abraham Leclerq voor een koopsom groot f7.000,00 verkocht, waarbij de helft van de koopsom te betalen is op de vest en de andere helft een half jaar later. Het verkochte wprdt in de akte als volgt omschreven: "Het casteel ofte slot genaempt Bruheze mette nederhuijsinghe, schuer, schop ende stallingh soo ende gelijck deselve daarop sijn staenden wijlanden daer aen malcandere als neven gelegen, grachten, slooten ende vaerten, hoff ende boomgaard mitsgaders de plantagier voor de voorS huijsinghe ende de cant van de gracht staende langs de straet, alle samen groot seven buijnderen drijhondert roeden, gestaen ende gelegen binnen Baerle Nassaue voors inne plaatse genaempt Looven Baerle,(...) ende alnoch een parcheel erve genaempt het buijnder, groot omtrent een buijnder gelegen in de warenbeken (...) ende noch daerbij velt daer beneffen ende bij gelegen voornt parcheel wijland op het voors parcheel erve westwaerts op den voors Van Gilsen erve, genaempt de Middelsten Beempt, groot omtrent de seshondert roeden onbegrepen der justen mate volgens alsulcken delinghe als Peeter Verlegh Zalr ende Adriaen Henrickx van Gilse voor de gerechte van Baerle Nassau op den 28 maij 1667 hebben aengegaen, aengaende de alsdoen noch onbedeelde ontrent veerthien b(under)en heijvelden moeren en beemden, genaempt de Worrenbeken...". Op 20 mei 1672 verklaren Christoffel en Arthus in de marge van deze akte dat de koopsom door Abraham Leclercq is voldaan op een bedrag van f500 na. Diezelfde dag wordt een tweede kwitantie in de marge van deze koopakte gesteld, waaruit blijkt dat nog een extra bedrag van f150 is betaald, zodat er nog maar f350 resteert (SAB N225 f73).
Bij akte op 27 oktober 1671 verleden voor Gerard Prasers, notaris te Breda, verklaart Henricus Luijens, als echtgenoot van Catharina Verhaert, en als voogd over de kinderen van wijlen Jan Verhaert, met namen Adriaen, Peeter, Paulus, Geraerdt, Jenneken en Maria, van Arthus Verlegh en Christoffel Houtepen ontvangen te hebben een bedrag groot f984,35 en twee oort aan rente, en een bedrag van f750 als aflossing op een schuld groot f5.250,00, zodat nog resteert te voldoen f4.500,00, waarbij Luijens verklaart gedeeltelijk royement te zullen verlenen op de goederen die binnen Baerle en Breda verbonden zijn (SAB N183 f188).
Peeter van Beeck en Hendrick Luijens verlenen in hun gemelde hoedanigheden op 20 mei 1672 bij een voor Peeter van Heusden, notaris te Breda, verleden akte volmacht om "het casteel ofte slot genaemt Bruhese metter nederhuijsinghe, schuere, schop ende stallingen, mitsgaders de saeij en de weijlaanden daeraen malcanderen gelegen ende toebehoorende, groot seven buijnderen drijhondert roeden, gestaen ende gelegen binnen Baerle Nassau ter plaetse gent Looveren" te ontlasten (SAB N226 f170).
Op 21 mei 1672 verklaart Henricus Luijens als voogd over Paulus Verhaeren bij notariële akte wederom een bedrag groot f750,00 als aflossing te hebben ontvangen alsmede een bedrag aan rente, zodat nog f3.750,00 resteert (SAB N 183 f213v). Maria Verharen verleent op 16 april 1677 bij akte verleden voor Willem van Bommel, notaris te Breda, nog volmacht aan Peeter van Beeck om namens haar een bedrag van f750,00 in ontvangst te nemen en daarvoor kwijting te verlenen (SAB N305 f127).
Abraham Le Clercq verkocht het kasteeltje overigens op een openbare verkoop op 28 april 1676 aan Sr. Adriaen van Griensven voor hetzelfde bedrag als waarvoor hij het enkele jaren daarvoor had gekocht.
Op 20 januari 1678 verleent Govert van der Plas procuratie aan Jan Kempens, procureur te Oosterhout en Dongen om tot verhaal van 28 gulden 2 stuivers en 4 penningen aan de kinderen Verlegh geleverde winkelwaren te procederen tegen Aert Verlegh qq (SAB N321 a.41A). 

[3] Achtergrond informatie bij Petrus Willemen VERLEGH:
Petrus komt uit een gezin van vier kinderen. Zijn vader was schepen in Dongen. Zijn vader en zijn zus Catharina komen voor hem te overlijden. Zijn broer Arthus en zijn zus Anna blijven in Dongen wonen. Uit zijn huwelijk met Maria Stoffels Houtepen worden drie zonen geboren, genaamd Christoffel, Jan en Adriaen. 
Christoffel is blijkens de gemaallijsten van Dongen over 1690 op 22 september 1649 gedoopt. Na het overlijden van zijn ouders wordt hij in 1670 en 1671 tegen betaling van f200,00 besteed bij Cornelis van de Avoirt, burger en lakenkoper te Breda, om het droogscheeren te leeren. Op 4 maart 1671 wordt voor notaris Lemmer te Breda door gezworenen en dekens van het lakenkopersgilde te Breda verklaard dat Christoffel Verlegh als droogscheerdersknecht op 18 februari 1664 zijn proef geschoren heeft en is toegelaten tot het gilde (SAB N275 f46). 

Familiewapen Houtepen
Christophorus (Stoffel Adriaensen) Houtepen