De financiering van de koopsom

Aanvankelijk wordt er op 24 augustus 1665 een akte opgesteld voor schepenen van de Ouden Hove van Thorn te Baarle, waarin Peeter Verlegh en Maria Christoffels Houtepen verklaren een bedrag, groot elfduizend achthonderd gulden (ƒ11.800,00), te hebben geleend van Adriana Geerits de Roij, weduwe van Adriaan van Beeck, wonende te Oosterhout, tegen een rente van 4,5% per jaar, mits de de rente steeds tijdig wordt betaald en anders tegen 6,25% per jaar (GA Turnhout, SOHT, f116v). Deze akte wordt echter gecasseerd in verband met een akte die vier dagen later wordt gepasseerd (GA Turnhout, SOHT, f123). In tegenstelling tot de eerste akte van geldlening stellen de beide vaders zich in de tweede akte niet meer persoonlijk tot borg, wordt in de tweede akte uitdrukkelijk gesteld dat Peeter van Beeck alleen de door Verlegh gekochte goederen zal ontlasten en verbinden zij tot zekerheid voor de terugbetaling van deze kapitale geldlening niet alleen de"omwaterde huijsinghe, schuere, schop, stallinge, brouwhuijs, saeij ende weijlanden aen malcanderen met grachten, slooten, canten, hoff ende boomgaert, mitsgaeders plantagie voor de voors huijsinge over de straete, groot te saemen ontrent seven buijnderen ende drije hondert roeden, gestaen ende gelegen tot Baerle ter plaetse genaempt Looveren, comende oistwaert aen Adriaen Hendricx van Gilse erven, zuijtwaert het acker ofte molenstraettien aldaer ende Adriaen Gerits Lenaert Bogaerts cum suis kinderen erve ende noortwaert s’heere straet," maar ook "de gerechtige hellecht in ende van ontrent veerthien buijnderen erven, soo beemden, moeren, als heijvelden, waervan de wederhelft Adriaen Hendricx van Gilse is competerende mede gelegen tot Baerle ende eijckelenbosch inde Worrenbeecke, comende oistwaert aen Peeter Jacobs van Olmen ende meer andere luijden erve, zuijtwaert d’erffgenaemen wijlen Jouffrou Catharina Verelst ende meer andere erve, westwaert ende noortwaert s’heeren vroente".

Ook in de vestkamer te Breda wordt er door schepenen van Gilze en Rijen een akte opgemaakt, waarbij het echtpaar eveneens de vestgoederen te Rijen belast. In deze op 1 september 1665 gepasseerde akte, waarin overigens wordt vastgelegd dat het geleende bedrag ƒ12.000,00 groot is, verbindt ook haar vader Stoffel zich als borg met zijn vestgoederen, te weten zijn onverdeelde helft in voormelde stede, een kavel bos en hei in de Verweijen, groot anderhalve bunder alsmede een bunder bos in de Vlaessen, terwijl de vader van Peeter, Willem Jan Verlegh, oud schepen te Dongen, zich borg stelt en verklaart zijn vestgoederen binnen veertien dagen daarna voor schepenen van Dongen te zullen verbinden (SAB V669 f24).

Bij het verlijden van de beide akten van geldlening is Peeter van Beeck steeds aanwezig en wordt duidelijk vastgelegd dat de kinderen Verelst en hun borgen het in 1647 geleende bedrag, groot ƒ16.000,00, aan hem schuldig blijven. Om onduidelijkheden te voorkomen verklaart Peeter van Beeck overigens op 20 juli 1667 onder de akte die op 28 augustus 1665 voor schepenen in de Oude Hove van Thorn te Baarle is opgemaakt dat de schuldbrief van ƒ11.800,00 is begrepen in de schuldbrief die op 1 september 1665 voor schepenen van Gilze te Breda is opgemaakt (GA Turnhout SOHT f126v).

Na het overlijden van Willem Janssen Verlegh, de vader van Peeter Verlegh, verbinden Peeter en Maria op 14 april 1667 voor schepenen van Oosterhout de twee kavels hooiland in Oosterhout, afkomstig van de ouders van Maria, alsmede alle goederen, die aan Peeter zullen worden toebedeeld bij de verdeling van de nalatenschap van zijn vader, zulks tot garantie aan de overige kinderen en erfgenamen van zijn vader voor de door hem gestelde borgstelling (RAT inv.nr 2006 nr 361 f.13).

Op 28 mei 1667 vindt dan de verdeling plaats van de kavels grond, waarvan Adriaen Hendricx van Gilse en Peeter Verlegh, als rechtsopvolger van Adriaen Verelst, nog gezamenlijk eigenaar waren. Alhoewel eerder werd gesproken over“de gerechtige hellicht” worden de gronden allesbehalve bij helfte verdeeld: Peeter Verlegh verkrijgt een bunder erf, genaamd Het Buijnder, en het daarnaast gelegen weiland, genaamd Den Middelsten Beemt, ter grootte van zeshonderd roeden, terwijl Van Ghielse twee en een halve bunder weiland, vijfhonderd roeden uitgestoken moerveld, vier bunder hei en nog eens twee bunder hei verkrijgt (RAT inv.nr. 2203 nr 130).

Peeter Verlegh leent vervolgens op 23 april 1668 van Peeter Mannekens ƒ300,00 tegen een rente van 5% per jaar, waarbij hij voor schepenen van Oosterhout tien loopensaat hooiland in de Bergen onder Oosterhout onderzet en zijn schoonvader als borg nog zes loopensaat hooiland in het Hoogh Craenschot verbindt (RAT inv.nr 2006 nr.361 f.45v). Later in dat jaar leent hij op 11 juni van Maria Roelants, weduwe van Johan Wouters van Rijckevorssel, nog ƒ850,00 tegen 5% per jaar, waarbij hij zes loopensaat hooiland aan de Rijsdijck en een halve bunder hooiland in het Hoog Craenschot onderzet en zijn schoonvader zich voor de terugbetaling van dit bedrag borg stelt (RAT inv.nr. 2006 nr 361 f.51).

Lees hieronder meer over Slot Bruheze:

Familiewapen Houtepen
De financiering van de koopsom