Verkoop gevolgd door een procedure bij de Hoofd- en Leenbank te Breda

De erfgenamen van Adriaen Verelst en hun borgen zullen gelet op het vorenstaande dus wel opgelucht zijn geweest dat er eindelijk een koper werd gevonden voor het kasteeltje. Hun probleem was daarmee, gelet op de voormelde afwezigheid van Peeter Verlegh bij het vesten, echter nog niet opgelost. Peeter Verlegh was blijkens de vestbrief van 16 augustus 1660 gedagvaard. Uit een op 6 september 1661 voor schepenen van Gilze opgemaakte akte blijkt dat “Peeter Willemsen Verlegh ende Maria Christoffel Houtepen, wettige houwelijcxluijden, jegenswoirdich woonende tot Baerle in de baronie van Breda, voor ’t gewijsde van alsulcken processe als sij luijden als verweerderen tegens Sr Jacques van Asten, out secretaris tot Ghilse als curateur van den sterfhuijse van wijlen d’heer A Verelst, in sijnen leven rentmeester van sijne hoogheijts domeijnen der stadt en lande van Diest, als aenlegger, voor de Ed: Heeren van de Hoofftbancke der stadt ende lande van Breda ongedecideert hebben hangende“ hun vestgoederen te Rijen verbinden. Het betreft haar onverdeelde helft in de ouderlijke stede ter grootte van tweeeneenhalve bunder in de Kerckstraet te Rijen, een kavel land in het Goossenstraatje, twee kavels grond in de Leeghstraet en een weiland in de Schaerstraet, alles gelegen te Rijen, door Maria in eigendom verkregen "bij doode en afflijvicheijt van saliger Maeijken Cornelis Henricx Vermolen, haere moeder, ende haer bij den voors Christoffel Houtepen, haeren vader bewesen" (SAB V668 f144v). In de index op procedures bij de Hoofd- en Leenbank van Breda (SAB) wordt echter geen melding gemaakt van deze procedure.

Ook Sr. Peeter van Beeck laat als schuldeiser van wijlen Adriaen Verelst op 31 oktober 1662 beslag leggen op "seeckere omwaterde huysinghe, landthuys, schuere, stallinghe etc mitsgaeders alle de landeryen, soo saey als weylanden, beemden en moeren, toebehoorende d'erffgenaemen van Adriaen Verelst" alsmede"alsulcke parthijen goederen ende landen als Adriaen Hendricx van Gils van de voors Jo(nke)r Jan van Raveschot beneffens de voors Adriaen Verelst in coope heeft vercregen heeft mette huijsinghe ende brouweragie op de selve gronde respectievelijck gestelt" (GA Turnhout, SOHB, f15). Deze bezetting wordt definitief op 13 december 1662, waarna in het schepenprotocol op 24 januari 1663 bij akte wordt geconstateerd dat Peeter van Beeck "heeft gecocht uijt s’heeren handt, de omwaterde huijsinghe, landthuijs, schuer, stallinghe etc mitsgaders alle de landerijen, soo saeij als weijlande, beemden ende moeren, toebehoorende d’erffgenaemen van Adriaen Verelst, in sijn leven schouteth van Alphen, Baerle ende Chaem, ende die selve Verelst bij coope vercregen hadde van Joncker Jan van Raveschoth, groot omtrent veerthien buijnderen, off wel de cooppenningen onder Peeter Verlegh, item alnoch alsulcke parthijen goederen ende landen als Adriaen Hendricx van Gilse van de voors Joncker Jan van Raveschoth beneffens de voors Adriaen Verelst in coope heeft vercregen mette huijsinghe ende timmeragien op de selve gronden respectivelijck gestelt" (GA Turnhout, SOHT, f17). Er wordt dan dus niet alleen beslag gelegd op het kasteeltje en de koopsom die Peeter Verlegh verschuldigd zou zijn, maar ook op de overige goederen waarvan Adriaen Hendricx van Gils in 1642 mede-eigenaar is geworden. Ook Adriaen Hendricx heeft blijkbaar op een gedeelte van het omliggende terrein een huis en andere gebouwen laten stichten dan wel gesticht. In voormeld handschrift van pastoor Van Herdergom wordt namelijk gemeld dat Van Gilse daar een huis op heeft gebouwd. Klaarblijkelijk hebben Adriaen van Gilse en Adriaen Verelst op enig moment een verdeling gemaakt van dat gedeelte van hetgeen zij van Jan van Raveschoth hebben verkregen, dat bebouwd was. Een aantal kavels grond is daarbij echter onverdeeld gebleven, wat wellicht ook een punt van geschil kan zijn geweest. In 1667 worden deze pas verdeeld tussen Van Gils en Verlegh (zie hierna).

Ondanks deze beslagen gedraagt Peeter Verlegh zich overigens als volledig bevoegd eigenaar. Op 15 mei 1663 verhuurt hij een kavel weiland, gelegen achter de schuur van het hof, genaamd Bruheze, “schijdende dit verschreven parseel fini recht op het ledich lant aen westwaert”, voor ƒ25,00 aan Laureijs Hendrick den Smit, het resterende daarnaast gelegen weiland voor ƒ14,00 aan Aert Leemans, en een leeg akkerland dat aan het weiland gelegen is voor ƒ34,00 aan Adrian van Ham (RAT inv.nr 2203 nr 328 f.50). Ook het hof zelf wordt bij afslag en opbod verhuurd: op 27 december 1663 worden voor schepenen van Baarle de condities vastgelegd, waaronder een eventuele huurder de hof kan huren, te weten een huurtermijn van in beginsel zeven jaren, waarbij het eerste jaar huur niet betaald hoeft te worden mits de dorps- en landlasten maar betaald worden, met de mogelijkheid om vanaf het vierde jaar de huur op te zeggen. Van ƒ280,00 werd afgemijnd op ƒ80,00, waarna Adriaen van Griensven verhoogde met ƒ25,00 en dus huurder is gebleven (RAT inv.nr 2203 nr 328 f.52).

Lees hieronder meer over Slot Bruheze:

Familiewapen Houtepen
Verkoop gevolgd door een procedure bij de Hoofd- en Leenbank te Breda